Ready Writer

Overdenking

De verheerlijking van Christus in Zijn gemeente

Hebr. 2:10
… διὰ παθημάτων τελειῶσαι

– door Hugo de Jong, november 2020 –

Er heerst onder gereformeerde theologen bezorgdheid over een herleving van de leer van Faustus Socinus (1539-1604). Vanaf verschillende kansels klinkt een geluid dat herinnert aan de kwestie rond het beruchte proefschrift van wijlen dr. Herman Wiersinga, die naar aanleiding van dit geschrift beschuldigd werd van socinianisme. Socinus wordt in de Dordtse leerregels onder andere vanwege zijn ontkenning van de Drie-eenheid en de erfzonde als goddeloos bestempeld, maar het gaat de theologen vooral om de verzoening die gebracht is door de dood van Jezus Christus, tussen God en de mens. Jezus wordt in het socinianisme een superstar. Wat buiten beeld blijft, is de genoegdoening van het hart van God de Vader met het bloed van Jezus als losprijs. De bezorgdheid komt onder meer tot uitdrukking in een verdieping in het onderwerp van de relatie tussen het lijden van Jezus en de liefde van de Vader en in de studie van het effect ervan op de Vader. Een van de resultaten van deze verdieping is een verrijking van de beschrijving van de Drie-eenheid, wat tevens een verrijking kan opleveren van het geloofsleven voor diegenen die een sterk bewustzijn nodig hebben van de drie onderscheiden Personen binnen de Drie-eenheid.

Het behagen van de Vader
Maar het kan nog rijker! Wanneer God de Vader Zijn geliefde Zoon niet alleen als zoenmiddel stelt, maar ook als Zijn uiteindelijke doel, begint het ons helemaal te duizelen. Het evangelie is “aangaande Zijn Zoon” (Rom. 1:3)! Hier komen we bij het antwoord op de vraag hoe het mogelijk is dat het de Vader behaagd heeft Zijn Knecht te verbrijzelen (Jes. 53:10). Het lijden van Jezus was volkomen volgens het Wezen van de Vader. Want de Vader wist – als enige – dat de weg van dit lijden zou leiden tot de verheerlijking van Zijn Zoon (zie 1 Kor. 2:8). De Vader kon Jezus dit lijden opleggen, omdat Hij Hem weer zou doen opstaan uit de doden en Hem op die manier publiekelijk tot Zijn Zoon, Zijn wettige Erfgenaam, zou verklaren en Hem zou aanstellen tot Rechter over het universum.
Maar God gaat nog een stapje verder. Het voegde Hem om Jezus door lijden heen te volmaken. Dat is namelijk tegelijkertijd de weg waarop God vele zonen tot heerlijkheid brengt, degenen die in Jezus hun vertrouwen stellen voor hun eeuwig behoud. En juist daarin wordt Jezus verheerlijkt en tot volmaaktheid gebracht: door een grote schare tot heerlijkheid gebrachte zonen (waarom de SV/HSV hier voor τελειόω “heiligen” vertalen, is een raadsel). Dat voegt de Vader, past Hem, behaagt Hem. Het ligt besloten in Zijn rechtvaardigheid. Misschien vinden wij de kruisdood oneerlijk, of juist heroïsch, maar dan begrijpen we God niet.

Wel of geen apocalyps?
God had een andere weg kunnen kiezen om Jezus te verhogen, maar God zou God niet zijn, bij wijze van spreken, als Hij niet de weg van het lijden koos. God gaf een voorproefje in de verheerlijking op de berg, waar Jezus sprak met Mozes en Elia. Hun onderwerp van gesprek was … de “uitgang” van Jezus. Jezus blijkt niet te passen in het plaatje van de koninkrijksverwachting van een messiasfiguur die zijn spierballen weleens zal laten zien, als het apocalyptische filmscript dat al zo vaak geschreven is. Nu wordt een ander script geschreven. Het heet de Apocalyps, maar het past niet helemaal in het genre. Er verschijnt een Lam als geslacht aan de rechterhand van God. Hemelse wezens aanbidden Hem. Plotseling breekt een universele aanbidding los, als blijkt, tot ieders verbazing, dat Hij niet alleen verschijnt, maar met Hem een grote schare die door Hem is vrijgekocht met Zijn bloed. Dan blijkt hoe groot Hij is. Gods heilsplan blijkt “tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade” te zijn. Het bijzondere is dat dit al Gods liefderijk voornemen was “voor de grondlegging van de wereld” (Ef. 1:4-5). Het is dus geen afterthought, deze verheerlijking van de mens in de Zoon (zie ook Joh. 17), geen bedenksel achteraf. Zijn Zoon zal de Eerstgeborene zijn onder vele broederen, Christus, verheerlijkt in Zijn gemeente. Wie had dat voor mogelijk gehouden? Schiep God met het oog op dit geheimenis vooraf beraamd Adam als man alleen, om hem “Eindelijk!” te doen uitroepen, als Eva aan hem voorgesteld wordt? Is het “Halleluja!” dat klinkt als de bruiloft van het Lam gereed is, daarvan de tegenhanger in de nieuwe schepping?

Liefde en oordeel
Bij Johannes zijn Gods liefde en het lijden van Jezus onlosmakelijk verbonden met de verschijning van de Here Jezus en het oordeel. Met zijn geschriften in gedachte is de voorstelling van een boze God zo gek nog niet. Een naijverig, jaloers God is misschien een betere woordkeus. God is jaloers, met het oog op het kostbare bloed van Jezus, omdat het om een passende reactie vraagt: “Wat moeten wij doen om behouden te worden?” Of, om met Johannes te spreken: wanneer hebben wij vrijmoedigheid bij Zijn komst? Of met Hebreeën: hoe zullen wij ontkomen als we geen ernst nemen met zulk een heil? En klinkt er niet een verontwaardiging bij Paulus als hij aan de gemeente te Rome schrijft: “Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt? Volstrekt niet! Hoe zullen wij, die met betrekking tot de zonde gestorven zijn, nog daarin leven?” Gods liefde is een jaloerse liefde. Met beroep op Gods barmhartigheden mag ons leven redelijkerwijs een eredienst zijn (Rom. 12:1). Zo wordt het niet een theologische beschouwing over de vraag of God de Vader mee lijdt met de Zoon, maar een vermaning: wie vraagt of God wel liefde is, stelt de verkeerde vraag; hij moet vragen: heb ik lief?

Genade
De Verlossing in Christus is een “totaalpakket” van genade, dat het mogelijk maakt om naar Gods verwachtingen te leven, wat Johannes in zijn eerste brief “gerechtigheid doen” noemt (3:7), of “leven door Hem” (4:9), zodat elke vrees voor oordeel onterecht is. Daartoe ontvangen de gelovigen de Heilige Geest (vs. 13). En de Heilige Geest is meer dan alleen het “schokeffect” van het kruis, dat voor Wiersinga zo’n belangrijk element was. Wie de hoop heeft om tot die grote schare die met het bloed van het Lam gekocht is, de “vele broederen” (Rom. 8:29), te horen, reinigt zich (1 Joh. 3:1-3) en heeft de broeders lief (1 Joh. 3:10-17). Of het nu Johannes is, Paulus, Jakobus of de schrijver van de Hebreeënbrief, allemaal achten ze het, met een beroep op Gods genade, ondenkbaar dat de gelovige zich blijft gedragen volgens de principes die de gang van zaken in de wereld domineren. Omdat God een jaloers God is, geeft hij des te meer genade (Jak. 4:6). Zijn eisen zijn niet onredelijk. Zijn geboden zijn niet zwaar (1 Joh. 5:3). Hij vraagt niet een bepaalde mate van “zondekennis”, maar een consequente herinrichting van ons leven naar Zijn liefde. Als God liefde is, waarom … Ja, waarom zou ik dan niet liefhebben?