Ready Writer

Overdenking

Ongelovige Tomas?

Joh. 20:19-31
v. 29
λέγει αὐτῷ ὁ Ἰησοῦς Ὅτι ἑώρακάς με Θωμᾷ πεπίστευκας μακάριοι οἱ μὴ ἰδόντες καὶ πιστεύσαντες

– door Hugo de Jong, maart 2018 –

Arme Tomas, spreekwoordelijk geworden: ongelovige Tomas. Maar is dat terecht?
Wil de Here Jezus Tomas hier een lesje leren over wat echt geloven is?
Want echt geloof houdt in dat je niet ziet en toch gelooft. De Here verweet de Joden dat ze tekenen verlangden, iets bovennatuurlijks, voordat ze wilden aannemen dat Hij de Messias was. Verwijt de Here Jezus Tomas nu hetzelfde: "Eerst zien, dan geloven is eigenlijk geen geloof"? Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet (Hebr. 11:1). Tomas toch! Ken je Bijbel!
Nee, nee, dat is niet de bedoeling van de Here Jezus. Het is zelfs zeer aannemelijk dat de Here Jezus eerst expres het moment uitgekozen heeft dat Tomas er niet bij was, om aan Zijn discipelen te verschijnen, om later, door Tomas heen, ons iets te leren, zoals blijkt uit vers 30 en 31: "… vele andere tekenen voor de ogen van zijn discipelen … opdat gij gelooft".
Als Tomas er de eerste keer bij was geweest, had hij dan anders gereageerd dan de anderen? Wat was het precies wat Tomas niet geloofde? In Joh. 17:8 zegt de Here nog tegen de Vader: "… zij hebben ze aangenomen en in waarheid erkend, dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt." Dus dat was het punt niet. Het punt voor Tomas was de opstanding: is het wel echt? Het was toch vast en zeker een geestverschijning, wat jullie gezien hebben, jongens! Het moet Zijn geest geweest zijn, dat kan niet anders! Als de Here echt uit de dood is opgestaan, dan moet je Hem niet alleen kunnen zien, maar ook kunnen voelen! Dan is Zijn lichaam net zo'n lichaam als jij en ik hebben: je kunt Hem aanraken. En Hij kan eten. Door deze geschiedenis met Tomas wil de Here voor ons benadrukken dat Zijn opstanding een lichamelijke opstanding is.

De aanbidding

Nu mag Tomas het ook zien en meteen komt Hij tot de erkentenis en aanbidding: "Mijn Here en mijn God!" En dan zegt de Here Jezus eigenlijk dit: "Wees niet ongelovig, maar gelovig. Jij hebt het voorrecht om Mij nu te kunnen zien. Er komt een tijd dat dat niet meer kan. En die tijd komt al heel gauw. Zalig zij die dan toch geloven." En dat is de tijd waarin de lezers van het Johannesevangelie leven, de tijd waarvoor het Johannesevangelie geschreven is, voor ons. Zodat wij, die Hem niet kunnen zien, weten: Tomas had zijn hand in Zijn zij kunnen steken. De opstanding is een echte, lichamelijke opstanding! Dat is onze hoop!
Want voor de eerste lezers van het Johannesevangelie kon het niet waar zijn. Jezus kon onmogelijk de Messias zijn (zie Joh. 12:34). Want zij die het Koninkrijk verwachtten, wisten niet beter dan dat het zou aanbreken bij de komst van de Messias en dat deze vanaf dat moment tot in eeuwigheid zou blijven. Nou, waar is dat Koninkrijk dan? Er is toch niets veranderd?

De verandering

Jawel, jawel, er is wel iets veranderd: mijn leven! Mijn leven is het bewijs dat het Koninkrijk al is aangebroken. Want waar gaat het om? "… opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam" (v. 31). Want dat had Tomas ook niet goed begrepen: het is niet zo dat alles meteen verandert. Er moet een tijd zijn waarin je uitgezonden wordt, de wereld in, om de opstanding uit de doden in Christus te verkondigen, met je woorden, maar vooral ook met je veranderde leven.
Het zou nog tweeënveertig dagen duren voordat die zekerheid van de uiteindelijke opstanding verzegeld zou worden met de komst van de Heilige Geest, zodat de discipelen, inclusief Tomas, getuigen konden van de opstanding van de Here Jezus.
In dat geloof nemen wij deel aan Zijn tafel, met de blik op Hem die ons is voorgegaan. Bij Zijn verschijning zullen we Hem zien zoals Hij is en zullen we aan Hem gelijk zijn. We zullen met verheerlijkte lichamen samen met Hem aan tafel zitten. Onze lichamen zullen verlost zijn van de vergankelijkheid. We worden niet verlost van ons lichaam – soms zouden we dat wensen – maar we zullen verloste lichamen krijgen. Dat is onze hoop, waarvan we nu zo zeker mogen zijn, dat is wat we nu nog niet zien, maar waar al wel het bewijs van aanwezig is in onze harten, Zijn heerlijke aanwezigheid door de Heilige Geest, de Trooster, en Zijn heerlijke werk van verandering van heerlijkheid tot heerlijkheid naar het beeld van Christus. Het Woord is in Christus vlees geworden en heeft een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.
Dat is de belijdenis van hen die nu aan Zijn tafel gaan: mijn leven is Zijn leven. Deze vergankelijke wereld beschouw ik als gekruisigd en beschouwt mij als gekruisigd; ik hoor er niet meer bij. Ik ben bereid om die smaad te dragen. Ik heb hier geen blijvende stad maar ik zoek de toekomstige. Als ik die belijdenis onverwrikt vasthoud tot het einde toe, laat ik in mijn dagelijks leven zien dat Zijn leven in mij eeuwig leven is dat standhoudt en zelfs gelouterd wordt.
Nog een korte, korte tijd …