“De wedstrijd golft op en neer,” zegt de voetbalcommentator. “Fout, fout!” roept mijn moeder. Ik ben opgegroeid in een nest dat nooit op en neer golfde, maar óf golfde, óf op en neer ging. Nu moet je het een voetbalcommentator niet kwalijk nemen. Die heeft meestal maar een fractie van een seconde om na te denken over wat hij moet zeggen. Iets bedenkelijker wordt het als een treinconducteur omroept dat alle passagiers verzocht worden om uit te stappen. Hij heeft beduidend meer tijd dan de commentator en zou kunnen bedenken dat er wel iets heel bijzonders te zien moet zijn op het station voordat alle passagiers de verzoeking treft om uit te stappen. Je belandt dan op het platform van de puristen. Maar om nu een T-shirt te gaan dragen met de tekst: ‘Ken uw datieven’ … Dan zie ik liever ‘vrede’.
Taal is boeiend. Wat is goed en wat is nou echt fout? Als op en neer golven niet mag, mag naar beneden vallen ook niet. Of toch? Want er zijn genoeg gevallen van omhoog gevallen personen. Je zou het van de hele mensheid kunnen zeggen.
Simon de Visser, auteur van “Gezien en gehoord”, vormgegeven (het boek, wel te verstaan…) door Ready Writer, was tijdens de schrijffase verrast over hoe verschillend spreek- en schrijftaal kunnen zijn. Taal leeft en verandert. Sinds wanneer mag de staatssecretaris zeggen dat hij meer handvaten nodig heeft om het besluit van de minister uit te kunnen voeren? Taal is keuze: zeg je dat iemand gepreoccupeerd is of bekommerd? En wat moet een militair denken als hij hoort dat in de kop van Noord-Holland de andijvie eerder schiet dan in Limburg? Taal is tekst, maar ook context. Dat is met name belangrijk als het gaat om wat er bedoeld wordt. Je kunt iemand eenvoudig laten zeggen wat je wilt, niet door middel van deep-fake, maar door zinsneden uit hun verband te halen. Taal is communicatie, een middel om een boodschap over te brengen. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig … En wat kunnen we tussen de regels lezen?
Overigens, dat nest waar ik in ben opgegroeid, golfde vrijwel niet (of ging niet op en neer). En daar ben ik heel dankbaar voor. Het was er veilig, warm, liefdevol. Er was vaak humor; we hebben veel gelachen samen. Een familiegrap was: ‘De Jong, dat moet goed zijn.’ Of het nou de bakker, de fietsenmaker, een schaatser of een voetballer was. Maar iedereen van de familie wist dat die opmerking vol zelfspot zat. Ja, wat is taal toch boeiend!